Er wordt veel gesproken over onderwijskwaliteit. Maar over wat die kwaliteit bestaat weinig overeenstemming. Vraag ieder om een definitie van kwaliteit en je krijgt verschillende beschrijvingen. Toch was het formeel bepalen of de onderwijskwaliteit van een opleiding op orde was tot voor kort in feite redelijk inzichtelijk. De onderwijsinspectie had een beoordelingskader en beoordelingscriteria. Dat was het ijkpunt voor onderwijskwaliteit. Opleidingen die niet voldeden aan de beoordelingscriteria, moesten zich verbeteren. Opleidingen waarvan het onderwijs ‘op orde’ was, konden gewoon door.
Inmiddels is er vanuit de overheid (ministerie, inspectie) een duidelijke verandering waarneembaar ten aanzien van onderwijskwaliteit. Een benadering vanuit vertrouwen.
De minister:
“De beoordeling van de vraag of het onderwijs inderdaad aan de maat is zou in mijn visie in de eerste plaats moeten plaatsvinden op grond van de eindresultaten en de opbrengsten van de opleidingen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de kwaliteit van de examens, de rendementen van de opleiding en de tevredenheid van studenten, ouders en werkgevers. Daarnaast is het relevant om, zoals nu ook de praktijk is in het toezicht van de inspectie, te kijken naar de gezamenlijke kwaliteit van het onderwijsproces dat tot die eindresultaten leidt”.[1]
Om de kwaliteit in beeld te brengen baseert de inspectie zich in de nieuwe situatie met name ook op:
- het jaar- en diplomaresultaat;
- de tevredenheid van studenten (bv. JOB-enquête), medewerkers en bedrijfsleven;
- de leertijd (roosters, evenwichtig programma, e.d.).
In de nieuwe inspectiebenadering staat bijvoorbeeld de onderwijstijd meer ten dienste van onderwijskwaliteit. Waar vroeger strikt werd gekeken of opleidingen de urennorm haalden, wordt het mogelijk, onder voorwaarden, af te wijken van de norm. Afwijken van de urennorm (minder uren) is eventueel mogelijk als er een goed onderwijsprogramma ligt waarin wordt aangegeven wat men als school en opleiding kwalitatief gezien met het onderwijs wil. De school moet onder andere kunnen aantonen dat er een onderwijsinhoudelijke visie over kwaliteit aan ten grondslag ligt, mede in relatie tot de doelgroep die het betreft en dat die kwaliteit ook wordt gerealiseerd (MBO Raad, 2014).
In de notitie ‘Onderwijstijd onder Focus op vakmanschap. De nieuwe benadering van onderwijstijd’ van de MBO Raad [2] wordt dit uitgebreid beschreven.
De ontwikkelingen in het inspectietoezicht lijken het scholen in eerste instantie misschien gemakkelijker te maken, maar met het verkrijgen van vertrouwen komt de verantwoordelijkheid om de eigen kwaliteit aan te tonen nadrukkelijker bij de opleidingen en scholen. Het kunnen beschrijven van wat je doet als school/opleiding wordt nog belangrijker. Doen we de goede dingen en doen we die dingen goed?
Daarbij komen ook studenten, medewerkers en bedrijfsleven specifiek in beeld. Hun tevredenheid is een expliciet criterium. Onderwijskwaliteit wordt niet alleen door de opleiding en de onderwijsinstelling bepaald, alle betrokkenen hebben er iets over te zeggen (Vinden anderen ook dat we het goed doen? En hoe weten we dat?).
Het verantwoorden van de eigen kwaliteit door als instelling en opleiding niet alleen intern te kijken zijn, maar dit te onderbouwen aan de hand van de bevindingen van alle (externe) betrokkenen, is de opdracht voor de komende tijd. De uitdaging daarbij is samen te komen tot een continue verbeterslag. Onderwijskwaliteit creëer je immers samen.
[1] Brief 30 januari 2013 van minister aan Tweede Kamer over wetsvoorstel ‘doelmatige leerwegen en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs.
[2] MBO Raad (2014). Onderwijstijd onder Focus op Vakmanschap. De nieuwe benadering van onderwijstijd.