In 3 stappen naar een beargumenteerde plaats van de stage in het curriculum!
In deze dagen voor kerst zijn er veel belangrijke dilemma’s om te hanteren: wat gaan we eten? Met wie gaan we eten? Wat doen we met oma? Welke kleur kerstballen hangen we in de boom? Ondanks de vakantieperiode ontstaat er nogal wat stress.
Het dilemma dat ik in deze blog met jullie wil delen is de plaats van de stage in een curriculum. De parallel met bovenstaande vragen is wat mij betreft treffend omdat de keuze vaak bepaald wordt door de traditie en niet door argumenten.
In veel opleidingen wordt de stage aan het eind geprogrammeerd. In de vorm van een blok- of een lintstage en met een hoeveelheid stage-uren die past in het rooster. In sommige gevallen wordt de hoeveelheid stage voorgeschreven door het beroep om bijvoorbeeld de kunnen voldoen aan een BIG-registratie.
In een recente serie blogs van Mijn-Job zijn de bottlenecks met stage al eerder aangegeven.
De vraag is dan ook: Wat doen we met de stage in het curriculum?
Hier volgen 3 cruciale elementen die keuze voor de plaats van de stage makkelijker maken:
Stap 1: Wat is het doel van de stage? Wat wil je dat er geleerd wordt? Ik gebruik graag het model van Geerligs (2010). Geerligs maakt het onderscheid tussen expertise aan de ene kant en praktijkrepertoire aan de andere kant. Juist voor het gedeelte praktijkrepertoire is stage noodzakelijk. Routines en redzaamheid (problem solving) leert de student in de stage. Vakvaardigheid en vakkennis wordt prima binnen de opleiding aangeleerd. Plaats de stage dus daar in het curriculum waar praktijkrepertoire aangeleerd moet worden. Zorg voor een duidelijke aansluiting van leerdoelen tussen het binnenschoolse en buitenschoolse curriculum.
Stap 2: Plan de stage in die fase dat beroepsoriëntatie een rol speelt. Binnen de (studie-) loopbaanbegeleiding maken we in het boek “100% jezelf“ (Meens, 2015) het onderscheid tussen het ontwikkelen van zelfbeeld, opleidingsbeeld en beroepsbeeld. In de fase van het ontwikkelen van een helder beroepsbeeld is het noodzakelijk dat de student korte oriënterende opdrachten uitvoert in de beroepspraktijk. De student is in deze fase actief met het onderzoekend leren kijken naar de beroepspraktijk. De doelstellingen voor deze stage hebben een duidelijke relatie met dat “leren kijken”. Essentieel is een reflectie in het binnenschoolse curriculum op deze doelstellingen.
Stap 3: Plaats de stage waar de motivatie van studenten onder druk staat (zie mijn eerdere blog over situationele didactiek). Deze fase ontstaat nadat studenten binnenschools gewerkt hebben aan hun competentie-ontwikkeling en zij de indruk krijgen het beroep te beheersen. Terwijl de competentie van de student stijgt daalt de studiemotivatie. Studenten zijn er aan toe om de fase van “leren kijken” te vervangen door de fase van “leren doen”. Het werken in de praktijk werkt bevorderend voor de motivatie. Studenten ervaren opnieuw bewust onbekwaam te zijn en worden uitgedaagd om zich verder te ontwikkelen.
Samengevat zijn er drie afwegingen te maken bij de plaatsing van de stage:
- plaats de stage wanneer er routine of probleem oplossend vermogen ontwikkeld moet worden;
- plaats de stage daar waar beroepsoriëntatie relevant is;
- gebruik de stage om de motivatie van studenten te bevorderen.
Ik ben benieuwd naar jullie afwegingen over de plaats van de stage in het curriculum. Laat je afwegingen in het reactieveld achter en je ontvangt de Onderwijswaaier van Rosalie de Kooning gratis.
Geerligs, J. (2010). Expertise en praktijkrepertoire binnen competentiegericht onderwijs. Onderwijs en gezondheidszorg, 34(1), 17 – 21.
Meens, A. (2015). 100% jezelf. Een werkboek voor mbo-studenten die een succesvolle (studie-) loopbaan willen. Nuenen: Onderwijsadvies Bureau Dekkers.