De zeven misvattingen van onderwijsvernieuwing in het hoger onderwijs

Datum: 12 maart 2023
Auteur: Metis Onderwijsadvies

In ons werk, in de media en op elke verjaardag komen wij ze tegen: de scherpe meningen over de staat van het onderwijs van nu. Dat is logisch: iedereen in de maatschappij heeft op de een of andere manier wel te maken met het onderwijs: we werken erin, we nemen eraan deel, we kennen iemand die er werkt of onze kinderen volgen onderwijs en we hebben het misschien zelf gevolgd. Die betrokkenheid is mooi en belangrijk. Maar met meningen komen ook misvattingen. Het is jammer dat die misvattingen als meningen een eigen leven kunnen leiden. Hieronder de 7 meest gehoorde misvattingen en de weerlegging. Om het gesprek op de verjaardag, bij de koffie-automaat of op de werkvloer te voeren vanuit inhoud. 

Misvatting 1: Vroeger was het onderwijs veel beter 

Wat je over deze misvatting ook wilt zeggen: het klopt dat het onderwijs vroeger in ieder geval anders was. ‘Beter’ is een waardeoordeel, want: wat is beter? Dat het onderwijs anders is, is logisch, want de maatschappij is ook anders dan vroeger; denk alleen maar aan de enorme technologische veranderingen van de afgelopen tien jaar. Daardoor zijn ook de studenten van toen niet meer hetzelfde als de studenten van nu. Babyboomers, generatie X, Y en onze huidige studentengeneratie Z verschillen echt van elkaar en leren dus ook anders. Als het goed is, past het onderwijs bij de studenten en bij de maatschappij en wat de maatschappij van dat moment en in de toekomst van de studenten vraagt: op de manier waarop het wordt aangeboden en op de manier waarop het wordt getoetst. 

Misvatting 2: Innovaties in het onderwijs lopen altijd slecht af 

Soms lijkt het erop dat niks goed is in het onderwijs, dat het altijd beter moet, en dat elke verandering ook per definitie beter is. De commissie Dijsselbloem in de parlementaire enquête onderwijsvernieuwing (2008) zei het ook al: we innoveren ons kapot. Bij veel onderwijsvernieuwingen lijkt het middel een doel te worden en wordt de innovatie dogmatisch. Het management verliest draagvlak onder de docenten en de kwaliteit van de opleiding valt dan terug. De innovatie op zich is dan niet het probleem, maar de manier het wordt ingevoerd Innovaties in het onderwijs hoeven niet slecht af te lopen, als je weet wat je doet. Als je gebruik maakt van wetenschappelijk onderbouwde methodes waarbij je de vernieuwingen in de context van je opleiding plaatst: passend bij de studenten, de docenten en het werkveld. En: innoveren is nooit doel, maar een middel om iets te bereiken om het uiteindelijk beter te doen. Denk hierbij aan Dylan Wiliam: “Alles werkt een beetje, niks werkt altijd; het gaat om de condities waaronder een interventie werkt.” 

Misvatting 3: Kennis is niet meer belangrijk en hoeft niet meer getoetst te worden 

Deze misvatting komt vaak langs en leeft vooral bij mensen die in het onderwijs werken.  

Vaardigheden zoals ‘samenwerken’ en ‘creatief denken’ horen bij de 21st century skills. Met de gedachte dat deze vaardigheden voor de toekomst belangrijker zijn dan het bezitten en kunnen toepassen van kennis (want alles is immers ‘op te zoeken’; ‘kennis is overal’), maakt het onderwijs zich ook wel erg kwetsbaar voor terechte kritiek. Want: we weten niet hoe de toekomst eruitziet en het belang van deze ’21e eeuwse’ vaardigheden is zeker niet in alle (toekomstige) beroepen even groot. Maar vooral: kennis is niet een ‘product’ dat kan verouderen en daarmee nutteloos wordt. Kennis is belangrijker dan ooit; het ligt aan de basis van het succesvol kunnen toepassen van vaardigheden; het biedt studenten de ruimte om weer een stapje verder te kunnen kijken. Een goed onderwijsmodel hanteert een middenweg: kennis, houding en vaardigheden zijn even belangrijk, waarbij kennis wel wordt getoetst, maar alleen wanneer het functioneel is. Kennis kan worden getoetst door een schriftelijk tentamen, maar ook door een mondeling. Als team maak je een weloverwogen keuze welke toetsmix het beste aansluit. Ook hierbij geldt: toets is een middel en geen doel op zich. 

Misvatting 4: De docent is alleen een coach 

Deze misvatting ligt in het verlengde van misvatting 3. Als kennis niet meer belangrijk is, dan verandert de rol van de docent. De docent zou een coach moeten zijn; iemand die de studenten in staat stelt om ontdekkend te leren; die alleen vragen stelt en vooral geen antwoorden geeft. Ik zou willen zeggen: natuurlijk is de docent een coach, net als dat de docent ook een expert is die hele duidelijke instructie geeft, die kennis overdraagt, het goede voorbeeld geeft, het leerproces van de studenten monitort en goed inzichtelijk heeft waar welke student in zijn leerproces staat en bijstuurt ten opzichte van de leerdoelen. Onderwijzen is een moeilijk vak en kent vele ‘manieren’ die je afhankelijk van situatie en doelgroep moet kunnen inzetten. Daarvoor is deskundigheid en scholing nodig.  

Misvatting 5: HILL is een onderwijsconcept 

In het onderwijs worden veel te snel hypes als waarheid opgepakt. Zo zou HILL een onderwijsconcept zijn dat kan worden uitgerold; het liefst centraal en zonder aanpassingen. Dat is niet het geval. 

HILL staat voor High Impact Learning that Lasts en bestaat uit zeven bouwstenen die, mits goed in de context worden geplaatst (zie: misvatting 2) zorgen voor een krachtige leeromgeving. Je past de bouwstenen van HILL toe op je eigen onderwijspraktijk; de ene bouwsteen komt daarin meer naar voren dan de andere.  

De 7 bouwstenen van HILL zijn meer of minder wetenschappelijk bewezen principes, waar je afzonderlijk niet tegen kunt zijn. Zo is toetsen om te leren op zichzelf een prima uitgangspunt dat zal bijdragen aan studenten die zelfregulerend, betrokken en zelfverantwoordelijk de studie aanpakken. HILL is dus geen concept maar een hulpmiddel om tot een evenwichtig samengestelde leeromgeving te komen die aanzet tot leren.  

Het handelen van docenten kan je niet los zien van de HILL principes. Veel onvrede en weerstand komt voort uit het feit dat het programma wel keurig volgens de HILL principes is ontwikkeld, maar dat docent hun gedrag in de klas of in de dagelijkse onderwijspraktijk niet aan (kunnen) passen. Het is dus zaak om bij dit soort principes de doorvertaling te maken naar de betekenis voor het gedrag van de docent. Dan kun je kijken naar High Impact Teaching (HIT). Dit lijkt in naam op HILL maar focust meer op de docent en zijn gedrag en minder op de omgeving. Het combineert de meest effectieve interventies tijdens de onderwijsuitvoering in een logische samenhang (urgentie, directe instructie, herhaling, feedback, toepassen in andere contexten door te werken aan problemen en samenwerkend leren).  

Misvatting 6: Elke docent kan (beroeps)onderwijs ontwikkelen 

Een van de mooie kanten van het Nederlands beroepsonderwijs is dat de docenten vaak, meer dan in de ons omringende landen, afkomstig zijn uit de beroepspraktijk. Deze docenten zijn bij uitstek in staat om de beroepspraktijk binnen de onderwijsmuren te brengen en om studenten het vak bij te brengen. Niet al deze docenten hebben een onderwijskundige achtergrond. Vaak hoeft dat ook niet. Als het gaat om het ontwikkelen van goede toetsen of het ontwikkelen van nieuw of goed onderwijs, is didactische kennis wel van belang. Achter goed onderwijs zit jaren van onderzoek en wetenschap; kennis en kunde en vaardigheden die je moet kennen en kunnen toepassen en gebruiken. Net als doceren is onderwijsontwikkeling een vak en een vaardigheid. 

Misvatting 7: Flexibilisering betekent eindeloze keuzes 

In bijna elk vernieuwingstraject komt het voor: de wens om het onderwijs flexibeler te maken. Dat is logisch, want, heel kort door de bocht: keuzes en eigenaarschap leiden bij de student tot hogere motivatie en dus tot beter studiegedrag. Of je nu wilt flexibiliseren langs de as van de tijd (tempo) of bijvoorbeeld langs de as van plaats. Het is daarom bijna niet mogelijk om tegen flexibilisering te zijn (zie ook misvatting 5). Waar we wel iets van kunnen vinden, is wanneer flexibilisering geen middel meer is maar een doel (zie ook misvatting 2). Een flexibel curriculum vraagt veel structuur in de opleiding en veel begeleiding van studenten in het maken van hun keuzes. Hoe jonger de student, hoe meer zij geholpen moeten worden bij het maken van die verantwoorde keuzes. Verantwoord is in dit geval: ook een flexibel curriculum moet leiden tot een in en door het werkveld herkend, erkend en gewaardeerd diploma voor het beroep waarvoor uiteindelijk wordt opgeleid.  

Tot slot: 

Een opsomming zoals deze misvattingen, kan altijd iets van arrogantie hebben. Alsof wij de wijsheid wél in pacht hebben. Natuurlijk is dat niet zo; onderwijsontwikkeling is samen zoeken naar wat werkt, in de specifieke context van de opleiding; uitgaande van de doelen en passen bij de mogelijkheden. Dat is een iteratief proces. Pedro de Bruyckere heeft dit goed samengevat: ‘Niet alles werkt en niets werkt altijd in het onderwijs’. 

Up-do-date blijven?

Ontvang onze nieuwsbrief

Schrijf je in
0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *