Is het nodig dat docenten kennis hebben over de hersenen bij adolescenten? En wat weten we nou écht over het brein? Wat hebben we daaraan? Kan inzicht in cognitieve processen helpen om de leerprestaties en studiemotivatie van de leerling te verbeteren? Of is het een ‘No, A bridge too far’ aldus Bruer (1997). Nu zeg ik als onderwijskundige i.o. ‘Ja!’. Je hoeft maar een krant te lezen en er staat altijd wel iets over hersenonderzoek, bv. over het maken van studiekeuzes dat leerlingen te lang ‘wachten’ met keuzes maken (EenVandaag, 2016). Daarom kan inzicht krijgen over hoe het brein ontwikkelt, antwoord geven op waarom het proces van studiekeuze vaak zo moeilijk gaat bij adolescenten.
Adolescentie en hersenonderzoek
Adolescentie wordt tot op heden gezien als de slechtst begrepen periode in de kinderontwikkeling, maar studies tonen steeds beter inzicht aan bij deze bijzondere leeftijdsfase. Het ondoordachte gedrag van adolescenten is eerder een kenmerk van een ontwikkelingsfase dan dat het een maatschappelijke ontwikkeling is, aldus hoogleraar ontwikkelingspsychologie Crone (2008).
Onderzoekers kampen ook met bruikbaarheid van hun hersenonderzoeken voor het onderwijs. Hersenonderzoekers stellen zichzelf nu eenmaal andere vragen dan docenten die voor een klas vol met adolescenten staan. Ik zie een grote beperking voor alle interessante hersenonderzoeken namelijk: de communicatie naar het onderwijs. De neurocognitieve wetenschap leert ons steeds meer over het brein en de ontwikkeling van de adolescentie. Daarentegen zijn er ook wat neuromythen in omloop, met als gevolg dat er op allerlei misconcepties over het brein ideeën worden geïmplementeerd in het onderwijs. Een leuke test over neuromythen is http://neuromythes.odisee.be/ (Jolles, 2016). Het brein reguleert ongeveer ons hele handelen en denken, dus alles gaat samen met hersenactiviteit. Gelukkig zijn er ook breinfeiten: goed gedocumenteerde inzichten en kennis uit diverse wetenschappelijk disciplines volgens Jolles (2016).
- Hersenrijping loopt door tot ver na het 20elevensjaar
- Omgeving is essentieel voor optimale hersenrijping
- Biologische factoren zijn medebepalend
- Psychosociale- en culturele factoren zijn medebepalend
- Individuele verschillen in hersenontwikkeling
- Verschillen in geslacht bij hersenontwikkeling
- Non-cognitieve functies en vaardigheden zijn cruciaal
- Didactisch bruikbare metaforen
- Dynamiek van de ontwikkeling van functies en vaardigheden
- Gedrags- en leerproblemen zijn mede afhankelijk van omgevingsfactoren
- Opvoeders, leraren en samenleving kunnen voorwaarden scheppen voor de ontplooiing
Implicaties voor het onderwijs
De hersenen rijpen door sturing en inspiratie uit de omgeving. Dat betekent dat ouders en school niet moeten afwachten tot het is uitontwikkeld, maar juist een actieve rol hierin hebben. Hierdoor rijpt het brein sneller en daarom is het goed dat docenten zich hier bewust van zijn. Neuropsychologische en neuropedagogische onderzoeken geven handvatten voor interventies. Wat ik nu vaak zie is dat scholen gericht zijn op de cognitieve vaardigheden, terwijl bedrijven vragen naar de non-cognitieve vaardigheden zoals; ondernemendheid, nieuwsgierigheid, communicatieve vaardigheden en een brede ervaring. ‘Het onderwijs zou zich daarom moeten richten op de persoon van de lerende in diens context om zijn persoonlijke groei en daarmee studiemotivatie en leerprestaties te verbeteren’ (Jolles, 2016).
Een lastige beslissing waarmee een vroege adolescent te maken krijgt is bijvoorbeeld het maken van een studiekeuze. Drie op de tien jongeren balen van hun studiekeuze (NU, 2016). Zijn adolescenten wel in staat om zulke belangrijke beslissingen te nemen? Het brein is dan nog niet optimaal ontwikkeld. Adolescenten vinden het moeilijk om een keuze te maken en hebben daarvoor meer tijd en begeleiding nodig. Desondanks maken adolescenten beslissingen op de korte termijn. Het blijkt dat de ontwikkeling in de adolescentie van de somatosensorische cortex (deze heeft te maken met emotionele beslissingen), een ingewikkeld proces is. Hierdoor kiezen adolescenten dus vaak voor veilige en snelle winst keuzes. Adolescenten houden minder rekening met emoties en wensen van anderen, prioriteiten, gevaren, etc. In het onderwijs is het dus nodig dat hier aandacht voor is. Aandacht voor langere termijn beslissingen en wat de consequenties daarvan kunnen zijn is daarom nodig. Een aantal tips voor in het onderwijs;
- Geef gerichte opdrachten en geen open opdrachten, zodat adolescenten de consequenties kunnen inzien van ‘wat gebeurt er als…’. Hierdoor leert de leerling de lange termijn consequenties in te zien (Jolles, 2007). De docent heeft als rol voorbeelden te geven en uitdaging. Helpen bij keuzes maken en overzicht te creëren.
- Laat adolescenten met extra ondersteuning oefenen met plannen. Juist in deze leeftijdsfase zijn de hersenen op dit vlak in ontwikkeling, goede begeleiding is dan ook essentieel. Denk bv. aan lesrooster, agenda (Jolles, 2016).
- Docenten zouden trainingen kunnen krijgen over het adolescenten brein. Docenten hebben nu vaak een beeld over hersenonderzoek, met als gevolg dat zij allerlei misconcepties implementeren in hun onderwijs (Jolles, 2007).
- Het is een maatschappelijke taak dat scholen nog intensiever adolescenten begeleiden met hun schoolloopbaan, maar het is nu vaak praktisch niet haalbaar. Leerlingen laten presenteren over hun droombaan zou een werkvorm kunnen zijn. Of dat leerlingen samen in gesprek gaan over hun schoolloopbaan, dat blijkt goed te werken om een reëel beeld te krijgen om bv. een studiekeuze te maken. Het geeft ook inzicht, maar ook komen misschien andere leerlingen op ideeën (EenVandaag, 2016).
Ten slotte nog een andere implicatie niet zo zeer voor het onderwijs maar wel heel belangrijk: Er is in onderzoek nu veel bekend over de ontwikkeling in de hersenen bij adolescenten, maar de nadruk zou in de komende onderzoeken moeten liggen op de sociale context waarbinnen de adolescent zich beweegt (Defoe, Dubas, Figner & van Aken, 2015). Zij beschrijven namelijk dat laboratorium onderzoek minder rekening houdt met omgevingsfactoren, waar adolescenten juist gevoelig voor zijn.
Met vriendelijke groet,
Claudia de Groot
Onderwijskundige i.o.
Referenties:
Crone, E. (2008). Het puberende brein. Amsterdam: Prometheus
Defoe, I. N., Dubas, J.S., Figner, B. & van Aken, M.A.G. (2015). A meta-analysis on age differences in risky decision making – adolescents versus children and adults. Psychological Bulletin, 141 (1), 48-84.
EenVandaag, (2016). 1 op 3 studenten heeft spijt van studiekeuze. http://jij.eenvandaag.nl/uitslagen/onderwijs/66811/1_op_3_studenten_heeft_spijt_van_studiekeuze
Jolles, J. (2007). Neurocognitieve ontwikkeling en adolescentie: enkele implicaties voor het onderwijs. Onderwijsinnovatie, 4, 30- 32.
Jolles, J. (2016). Onderwijs, hersenen en cognitie: de kloof overbrugd? Vantwaalftotachtien, 10, 24- 25.
U schrijft over het aanbieden van gerichte opdrachten. Wij bieden onze studenten beroepsgerichte leertaken en deeltaken aan waarbinnen zij hun leerdoelen formuleren en plannen van aanpak. Past deze manier van werken bij de ontwikkeling van de brein?
Hoi Sara,
Bedankt voor het lezen van mijn blog en tevens je reactie. Die manier van werken zoals u beschrijft kan inderdaad de adolescent helpen, toch heeft het niet alleen met de opdracht te maken. De docent is als motivator en inspirator belangrijk en hoort echt nodig te zijn voor de adolescenten. Dus is ook echt nodig om de adolescenten te helpen bij het formuleren van leerdoelen opzich en daarbij een planning te maken. De docent kan dit doen door voorbeelden te geven in concrete taal zodat de leerstof gaat leven, niet voor te schrijven hoe het moet maar het juist uit te dagen. De studenten zullen dan zelf voorstellingen gaan maken in het brein van mogelijkheden op korte en lange termijn consequenties. Dit hoeft niet alleen verwerkt te zijn in opdrachten, maar ook inzichten in de sociale normen en maatschappelijke ontwikkelingen zijn nuttig bij het maken van keuzes en opdrachten. Zie ook het artikel van Jolles, J. (2007). Neurocognitieve ontwikkeling en adolescentie: enkele implicaties voor het onderwijs. Onderwijsinnovatie, 4, 30- 32.
Indien u nog vragen heeft hoor ik dit graag.
Met vriendelijke groet,
Claudia de Groot