Leestip: werken aan de kwaliteit van hoger onderwijs

Datum: 4 november 2024
Auteur: Ilona Mathijsen

In het voorjaar van 2024 bracht uitgeverij Boom het boek ‘Werken aan de kwaliteit van Hoger Onderwijs’ uit, geschreven door Janke Cohen-Schotanus, Klaas Visser en Joyce Brouwer.

Kwaliteit = Alignment

Een must-read, niet alleen voor een onderwijsadviseur als ondergetekende, maar ook voor alle onderwijsprofessionals in het hoger onderwijs. De auteurs bespreken kwaliteit vanuit verschillende perspectieven. In het bijzonder is het welbekende begrip constructive alignment relevant in de context van kwaliteit. Alignment benaderen de auteurs op verschillende niveaus:

  • Op cursus- en programmaniveau;
  • Op bestuurlijk niveau, met een bestuurlijke visie op kenmerken van afgestudeerden, op onderwijs en op toetsing.

Kwaliteit wordt geleverd wanneer per niveau de doelen, de toetsing en het onderwijs op elkaar zijn afgestemd maar ook wanneer van afstemming tussen de niveaus sprake is (strategic alignment). Voorwaardelijk of helpend in het realiseren van deze kwaliteit of afstemming is leiderschap. Vanuit dit perspectief wordt het SIE-model toegelicht met praktische handvatten voor een projectleider in het begeleiden van onderwijsontwikkeling.

In dit model wordt in vier fasen (exploratie, commitment, ontwerp en realisatie) ingegaan op enkele tips en kernvragen die richting geven aan een curriculum-ontwikkeltraject. De vraag is of deze fases in de werkelijkheid elkaar altijd zo netjes opvolgen. Echter de kernvragen, met ook ruime aandacht voor de manier van (samen)werken tussen de betrokkenen en belanghebbenden, zijn zeker helpend gedurende het proces van ontwikkeling. Sterker nog, met vragen als bijvoorbeeld ‘wie is op welke manier betrokken?’, ‘hoe definiëren we succes?’, ‘in welke mate delen de betrokkenen een visie op wat er moet gebeuren?’ etc. is expliciet aandacht voor ‘curriculum governance’. En deze aandacht is, zoals eerder betoogd, van belang in het realiseren van alignment en het voorkomen van een scheef curriculum of programma.

Bedreigingen van en misconcepties over kwaliteit

De auteurs besteden twee hoofdstukken aan respectievelijk bedreigingen van en misconcepties over onderwijskwaliteit. Slecht presterende studenten zijn bijvoorbeeld een signaal dat er iets mis is met de kwaliteit, met de alignment van het programma, zo betogen zij. In een notendop ‘de buik staat naar de stand van de riem’; dat wil zeggen studenten worden met maatregelen als extra herkansingen of veel individuele begeleiding bij achterstand, ‘gepamperd’. Ze gaan zich ernaar gedragen en maken van de studie onvoldoende prioriteit, aldus de auteurs. Initiatieven om onderwijsprogramma’s in minder dan 40 weken te plannen, zien de auteurs dan ook niet zitten. Want dat zou impliceren dat dezelfde inhoud/hetzelfde niveau gerealiseerd moet worden in minder weken. En daarbij: voltijd = voltijd. Idem voor flexibilisering en verzwakking van eisen aan de voortgang. “Daarmee wordt studievertraging gefaciliteerd, de kwaliteit van het onderwijs ondermijnd en wordt het probleem bij de student gelegd” (p. 81). Structuur, deadlines, regelmatige toetsing, feedback en effectieve onderwijsvormen zijn voorwaarden voor succes. Evenals tijd om kennis te verwerven en deze te integreren in leerlijnen van opbouwende moeilijkheidsgraad. Losse stapelbare modules zonder een volgordeverplichting zouden de auteurs niet aanbevelen. Daarnaast houden ze een pleidooi voor bijvoorbeeld een expliciete visie op zelfstandigheid van studenten en het ontwikkelen van zelfsturend leren. Metacognitieve vaardigheden zijn een voorspeller voor studiesucces en moeten – liefst geïntegreerd met vakinhoud en in een geleidelijk opbouw naar meer zelfstandigheid – verworven worden; ze verdienen expliciete aandacht in het curriculum.

Het programma als samenhangend geheel

In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de kwaliteit van het programma; als het ware een strategisch knooppunt tussen bestuurlijk- en cursusniveau. Niet verbazingwekkend wordt de leerlijnenmethodiek gepropageerd als “een effectieve aanpak voor het ontwikkelen van een samenhangend en opbouwend curriculum” (p. 95) en met aandacht voor het belang van afstemming tussen vakken en leerlijnen in het totale programma. Gezien onze ervaring zeker geen sinecure in het bijzonder wanneer het curriculum ook bestaat uit een opeenvolging van verschillende beroepstaken of -producten volgens bijvoorbeeld het 4C/ID model. Het boek gaat weinig in op curricula die we veelvuldig in het HBO tegenkomen en waarbij in elke onderwijseenheid (een periode à 15 EC in totaal) een beroepstaak centraal staat. Een beroepstaak waarbinnen studenten zich in benodigde onderliggende kennis en vaardigheden bekwamen en die de urgentie van die te verwerven kennis en vaardigheden benadrukt.  Hoe ervoor te zorgen dat het betreffende onderwijs telkens relevant is in context van die beroepstaak en in opeenvolgende periodes voorziet in een opbouw / een leerlijn?

Te weinig HBO

In vele opzichten zijn de inzichten uit het boek bruikbaar en relevant voor de vele contexten waarbij wij vanuit Metis opleidingen in het hoger onderwijs begeleiden bij onderwijsontwikkeling. Constructive alignment op bestuurlijk niveau en de strategic aligment tussen bestuurlijk, programma en cursusniveau is een verfrissend nieuw perspectief. Echter de praktijk van alledag is meer ‘messy’ en meer genuanceerd dan de eenduidige perspectieven zoals in het boek geschetst. Vaak hebben we te maken met een historie vanuit een instelling of opleiding en worden stappen voorwaarts ook afgewogen tegen de haalbaarheid van hetgeen in de huidige situatie, vanuit historisch perspectief, mogelijk is.

Zelf mis ik daarnaast vanuit het perspectief van die strategic alignment aandacht voor vraagstukken specifiek voor het HBO op een meer strategisch niveau zoals:

  • Hoe stemmen we het opleidingenportfolio op elkaar af? Een portfolio dat afgestemd is op de behoeftes van het afnemend werkveld bestaat uit verschillende opleidingsvarianten: ad, duaal/deeltijd naast voltijd? In welke opzichten zijn ad opleidingen anders of hetzelfde als de eerste twee jaar van de bachelor en welke implicaties voor doorstroom hangen daarmee samen (zie bijvoorbeeld Advies en Kader Landelijke doorstroomafspraken Ad-bachelor (deassociatedegree.nl))? En hoe zorgen we binnen voltijd versus deeltijd of duale programma’s, uitgaande van ander onderwijs en leerervaringen, voor toetsing van dezelfde eindkwalificaties? Over het experiment leeruitkomsten wordt nergens gesproken, een experiment met toch expliciete consequenties voor alignment.
  • Hoe te voorzien in een visie op kenmerken van afgestudeerden op instellingsniveau; een instelling die in opleidingen voorziet in verschillende domeinen en waarvan die opleidingen zich vervolgens ook in hun beoogde eindkwalificaties dienen te verhouden tot ‘eigen’ landelijke beroepsprofielen?

Al met al, een must-read, behulpzaam als perspectief bij een weerbarstiger praktijk.

Up-do-date blijven?

Ontvang onze nieuwsbrief

Schrijf je in
0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *