5 Basisprincipes voor effectief klassenmanagement

Datum: 2 september 2021
Auteur: Metis Onderwijsadvies

Docenten spelen allerlei rollen in de groep, maar één van de belangrijkste daarvan is de rol van (pedagogisch) manager. Een goed gemanagede groep biedt een omgeving waarin lesgeven en leren kan opbloeien. Ervaring in alle vormen van onderwijs leert dat een goed pedagogisch klimaat met een duidelijke pedagogische structuur de basis vormt voor een veilige leeromgeving. En daarmee de eerste voorwaarde creëert om tot leren te komen. Marzano (2010) beschrijft vier soorten strategieën die aantoonbaar positieve invloed hebben op het gedrag van studenten in de groep. Daarnaast is vanuit de gedragswetenschappen nog een vijfde factor toegevoegd.  In deze blog maak je kennis met de basisprincipes van deze vijf factoren, om je een indruk te geven van wat de mogelijkheden zouden kunnen zijn voor je team, je lessen en je studenten.

Als het gaat om het opbouwen van een goed en veilig pedagogisch klimaat zijn de volgende factoren van belang:

  1. Regels en routines
  2. Omgaan met orde-verstorend gedrag (en vooral de preventie hiervan)
  3. Relatie docent – student
  4. Mentale instelling docent
  5. Voorbeeldfunctie

We lopen ze één voor één door.

1. Regels en routines

Regels en routines maken duidelijk wat er verwacht wordt van studenten. Het hoogste effect treedt op bij regels die in overleg zijn samengesteld. Bovendien zijn regels effectiever wanneer ze omschreven zijn als gewenst gedrag, afgeleid uit gemeenschappelijke waarden. Een voorbeeld hiervan is de veel gebruikte regel ‘er mag niet gegeten worden in de klas’: Beter en effectiever is om de regel om te zetten naar gewenst positief gedrag; ‘eten doen we alleen in de kantine’. Routines, zoals bijvoorbeeld het welkom heten van je studenten en een duidelijke afsluiting van je les, geven rust en helderheid. De belangrijkste routine hierbij is je klassenmanagement: zit er een duidelijke structuur en voorspelbaarheid in je les, waarbij de studenten weten wat er van hen verwacht wordt, wat zij gaan leren en waarom zij deze les krijgen? Heb je als docent een juiste balans tussen theorie die je geeft en de oefening die daarbij hoort?

2. Omgaan met orde-verstorend gedrag (en vooral preventie hiervan)

Preventieve maatregelen en erkenning van de behoeften van studenten hebben een groot effect. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het ‘beruchte’ mobieltje in de klas: voor studenten is dat mobieltje niet slechts een (luxe) gebruiksvoorwerp maar onderdeel van hun identiteit. Dat betekent niet dat je er als docent niks mee mag of moet maar dat je vanuit een andere hoek het probleem zou kunnen benaderen, bijvoorbeeld door het in te zetten bij quizzen of andere werkvormen of door met elkaar regels af te spreken rondom het gebruik van telefoons. Zorg daarnaast voor een goede balans tussen belonen en straffen (ratio 4 : 1). Belonen betekent in dit geval elke positieve aandacht die je aan een student geeft. Dat kan zijn letterlijke complimenten maar ook een knipoog, duim, een verdiepende opdracht omdat iemand excellent presteert et cetera. De belangrijkste ‘kunst’ die je als docent moet zien te beheersen is verschil te maken tussen wat lastig gedrag en belangrijk gedrag is. Als je al het ‘moeilijke’ gedrag van je studenten als belangrijk bestempeld wordt je een politieagent en ben je zelf de grootste orde-verstorende factor geworden.

3. Relatie docent – student

De docent combineert een zekere mate van dominantie (assertief optreden) met een coöperatieve instelling naar studenten.  Assertief optreden kenmerkt zicht door:

  1. Gebruik van assertieve lichaamstaal: oogcontact maken en vasthouden, rechtop staan, voeten stevig op de grond, juiste afstand (dichtbij, niet bedreigend).
  2. Gebruik van de juiste toon: duidelijk praten, toonhoogte iets luider dan normaal, maar niet veel, weinig emotie laten doorklinken.
  3. Volhouden tot het gewenste gedrag getoond wordt of de consequentie wordt aanvaard.

Een andere manier om de juiste dominantie te tonen heeft te maken met het leren: stel duidelijke leerdoelen, geef veel tussentijdse feedback en kom regelmatig terug op de leerdoelen. Laat de studenten ervaren dat je boven de stof staat en oprecht geïnteresseerd bent in hun leerprestaties. Een coöperatieve instelling kenmerkt zich door:

  1. Opstellen flexibele leerdoelen (samen met de student, denk aan de behoefte aan autonomie).
  2. Persoonlijke interesse in studenten.
  3. Rechtvaardig en positief gedrag: oogcontact met elke student, loop veel rond als studenten aan het werk zijn en stel vragen aan elke student, geef de student denktijd, benader elke bijdrage positief, etc.
  4. Reageer passend op onjuiste antwoorden van studenten: benadruk wat wel goed is, stimuleer samenwerking, stel de vraag anders, geef hints of aanwijzingen, geef het antwoord en vraag de student om een toelichting, etc.

4. Mentale instelling docent

De docent is alert, zodat hij voortdurend ziet wat er gebeurt in de groep. Daarbij houdt de docent bewust controle over zijn eigen gedachten en gevoelens bij het reageren op storend gedrag van studenten. Dit vereist dat je als het ware een verhoogd niveau van bewustzijn hebt en bewust kunt handelen (in tegenstelling tot routinematige handelingen).

  • Hoe kun je ervoor zorgen dat je alert bent?
    Loop door het lokaal en sta in ieder deel even stil. Laat je blik regelmatig over de gehele groep gaan. Bedenk van tevoren wat er mis kan gaan met bepaalde studenten en bedenk van tevoren hoe je dan het beste kunt reageren. Observeer bijvoorbeeld eens een alerte collega.
  • Hoe zorg je ervoor dat je een gezonde emotionele objectiviteit bewaart bij storend gedrag?
    Vat het storende gedrag niet persoonlijk op. Bedenk dat de student  een voor hem gegronde reden heeft om zich zo te gedragen (onmacht…), bedenk dat jouw interpretatie van je waarneming onjuist kan zijn. Neem verder je eigen houding ten opzichte van bepaalde studenten onder de loep: laat voor de les je studenten in gedachte de revue passeren en sta stil bij de studenten waarbij je problemen verwacht. Probeer deze negatieve verwachtingen te vervangen door positieve en houd deze positieve verwachtingen in gedachte wanneer je met deze studenten te maken heeft. En als laatste maar zeker niet minder belangrijk: zorg goed voor jezelf! Spreek je uit met collega’s, partner en/of coach. Ook de beste docent heeft zijn momenten van onmacht en niet alle problemen zijn altijd oplosbaar door de ‘pedagogische regels’ te volgen.

5. Voorbeeldfunctie

Als docent heb je een voorbeeldfunctie ten aanzien van gewenst gedrag. Hoe volwassen of opstandig studenten ook kunnen zijn, ze zien jou altijd als ‘de volwassene’ die weet ‘hoe het moet’. Jouw gedrag reflecteert direct op de studenten. Kom je zelf vaak onvoorbereid of te laat je les in, dan zul je snel zien dat studenten dat gedrag ook gaan vertonen. Kies je er vaak voor om vanuit een dominante toon conflicten aan te gaan dan zullen studenten gaan denken dat dat ‘de manier van communicatie’ is en dus zelf ook vanuit een negatieve positie reageren. Ervaringen en onderzoek tonen aan dat de wijze waarop een docent, maar ook het gehele team functioneert, direct af te lezen is aan het gedrag van de studenten. Kortom; durf jezelf en je team eens onder de loep te nemen en kijk eens of je jezelf dezelfde gedragsverwachtingen oplegt als bij je studenten. Pedagogische afspraken maak je niet als docent alleen. Het is een teamaangelegenheid waarbij studenten zien en ervaren dat de docenten als één geheel acteren, ageren en reageren. Een traject om deze basis samen vast te gaan leggen is naast een erg leuk en inspirerende reis ook dé manier om de kwaliteit van je onderwijs te verhogen. Veiligheid is namelijk één van de belangrijkste basisbehoeften: in het leven van elk mens en vooral ook op elke plaats!

Bron:

Marzano, R. J., & Marzano, J. S. (2010). Wat werkt Pedagogisch handelen & klassenmanagement (2de ed.). Vlissingen, Nederland: Bazalt.

Up-do-date blijven?

Ontvang onze nieuwsbrief

Schrijf je in
0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *