JUNI-REEKS DEEL 4: Werkveldleren en het beoordelen van de professionele ontwikkeling. Hoe dan?

Datum: 23 juni 2022
Auteur: Koen van Spaandonk

Werkveldleren en het beoordelen van de professionele ontwikkeling. Hoe dan?

Wat maakt iemand een goede professional? Hoe meten we beroepscompetenties- en vaardigheden in het werkveld en hoe brengen we die in kaart? Het blijkt vaak lastiger dan gedacht om de professionele ontwikkeling van studenten op een goede manier in beeld te brengen. Het leren vindt plaats in verschillende contexten en een deel van de ontwikkeling vindt buiten het zicht van verschillende opleiders plaats. Daarnaast kan verschil van inzicht bestaan over het beroepsbeeld, waardoor verschillende beoordelaars niet tot een eenduidig oordeel over de professionele ontwikkeling kunnen komen. In deel 4 van de JUNI-REEKS over werkplekleren sta ik stil bij de uitdagingen van het beoordelen van de professionele ontwikkeling van studenten in het werkveld. Daarnaast licht ik voor het ontwikkelen van beoordelingsopdrachten de EPA systematiek toe.

Bepaal de beroepsbekwaamheid: het WAT

De eerste vraag die we ons moeten stellen is: Wanneer vinden we een student startbekwaam? Opleiders en werkveld zullen een gezamenlijk antwoord moeten vinden op deze vraag. Vaak wordt er in deze afstemming alleen gekeken naar de hoe-vraag, over de toetsenvormen. Echter, in dit gesprek verdient de wát-vraag meer aandacht:

  • Wat verwachten we van studenten op verschillende prestatieniveaus (beginner, gevorderd, expert)?
  • Wat zijn de minimale eisen om op een bepaald niveau te functioneren?

Om antwoord te kunnen geven kan gebruik gemaakt worden van kwalificatiedossiers of beroepsprofielen. Dat is een terechte keuze, maar niet zonder risico. Er bestaat namelijk vaak een langere tijd tussen vaststelling van een kwalificatiedossier en het moment van afstuderen. Daarnaast zijn beroepsprofielen vaak wat abstracter omschreven. Bij het concretiseren van het WAT is het dus van belang dat er zo concreet mogelijk wordt gekeken naar wat de student dan moet kunnen en doen in de actuele praktijk.

Maak een goede mix tussen professionele bagage en professionele taakuitoefening: HOE

De tweede vraag is: hoe bepalen we of een student adequaat kan handelen in verschillende beroepssituaties? Om dit te kunnen beoordelen is het wenselijk dat een toetsprogramma een combinatie bevat tussen professionele bagage (kennis en vaardigheden) en professionele taakuitoefening (vooral gericht op het doen).
De piramide van Miller geeft de verschillen tussen deze twee onderdelen goed weer. Samen beschrijven deze lagen beroepsbekwaamheid.

De onderste twee lagen, weten en toepassen, gaan over professionele bagage. De bovenste twee lagen, laten zien en doen, gaan over professionele taakuitoefening, waarbij de student bewust gedrag moet laten zien. Kennis, vaardigheden en houding worden geïntegreerd tijdens uitvoering in een echte beroepssituatie; dat is de bovenste laag van de piramide die vaak in een examen, bv een proeve van bekwaamheid wordt getoetst.

Beoordelen op de werkplek: WIE?

De beoordeling van het werkplekleren wordt doorgaans door drie partijen gedaan: de examinator/opleider van school, de praktijkbegeleider op de werkplek en de student. Elke partij heeft een aandeel bij het beoordelen en daarmee ook haar uitdagingen:

  • De examinator/ opleider van school kan niet altijd aanwezig zijn op de werkplek om alle prestaties op de werkplek te kunnen observeren of beoordelen. Zorg ervoor dat heel helder is welk beroepsgedeelte, op basis waarvan, door de examinator/ opleider van de school wordt beoordeeld.
  • De praktijkbegeleider is zich niet altijd bewust van de beoordelingscriteria, waardoor een oordeel minder navolgbaar is. Organiseer hiervoor structureel contact met praktijkbegeleiders over de afstemming en eventueel moderatie van de beoordelingscriteria.
  • De student is mogelijk niet altijd goed in staat om zichzelf te beoordelen, in een formele toetssituatie, als een aankomend professional. Train de student gedurende de opleiding in zelfbeoordeling door hier formatieve gesprekken over te voeren.

Bovenstaande uitdagingen impliceren dat er een nauwe samenwerking moet zijn tussen praktijkbegeleider, school en student om de beroepsontwikkeling te kunnen beoordelen.

Zet bij de beoordeling twee concepten centraal.

Het beoordelen van de professionele ontwikkeling is een complex vraagstuk, waardoor het loont om tijdens de beoordeling op de werkplek twee concepten centraal te stellen: zelfstandigheid en complexiteit (Bulthuis, 2013). Hoe verder de student komt in de opleiding, hoe meer er van hem wordt gevraagd in zelfstandigheid en complexiteit.

Zelfstandigheid kun je opbouwen door te variëren in:

  • de sturing en begeleiding die de student krijgt tijdens het uitvoeren van opdrachten;
  • de mate waarin een student kan beslissen in de aanpak van de opdracht of taak;
  • de mate van verantwoordelijkheid die wordt gegeven voor de uitvoering en resultaat;
  • het niveau van de bijdrage dat van de student gevraagd wordt.

Complexiteit kan variëren in de taak/ opdracht door deze omvangrijker te maken naarmate de opleiding volgt. Ook kan de complexiteit variëren door de context aan te passen, bijvoorbeeld opbouwend vanuit het oefenen van een vaardigheid in simulatie tot het uitvoeren van dezelfde activiteit in een beroepssituatie.

Ontwerp goede beoordelingsopdrachten: EPA

Om de principes van toenemende complexiteit en afnemende sturing uit te werken kun je gebruik maken van Entrusted Professional Activities (EPA’s). Net als bij leeruitkomsten gaat het bij EPA’s over het meetbare resultaat van wat een student moet weten, begrijpen en toepassen. Echter draait het bij EPA’s exclusief om het beoordelen van handelen in beroepssituaties. Elke EPA kent een aantal mijlpalen die in gezamenlijkheid worden beoordeeld. Het bestaat dat individuele professionals verschillende ideeën hebben over de invulling van EPA’s. Vaak komt men in gezamenlijkheid wel tot overeenstemming over het vertrouwensniveau dat een student verdient.

EPA’s kennen de volgende niveaus van zelfstandigheid:

  • Observatie door de student.
  • Uitvoering onder directe begeleiding.
  • Uitvoering met begeleiding op afroep of te consultatie.
  • Zelfstandig uitvoeren door de student.
  • De student kan anderen begeleiden tijdens de uitvoering.

Beoordelen van het werkplekleren. Zo dan….

Het beoordelen van de ontwikkeling in het werkplekleren is geen eenvoudige taak. Wat meten we (wat betekent beroepsbekwaamheid)? Hoe doen we dat dan (gevarieerd toetsprogramma)? Wie beoordeelt het werkplekleren (verschillende partijen)?
Kijk eens naar jullie aanpak van het beoordelen van werkplekleren en beatwoord onderstaande vragen:

  • Kunnen jullie een goed, gezamenlijk, oordeel of besluit nemen over de ontwikkeling van  de student tijdens het werkplekleren?
  • Hoe ondersteunen de beoordelingsopdrachten in het ontwikkelen van meer zelfstandigheid tijdens het werkplekleren en in hoeverre neemt de complexiteit hierin toe?

Wat gaat er goed? Deel je ervaringen, tips en trucs in de reacties hieronder.

Referenties

Grotendorst, A. & Van Alten, J. (2016). Ontwerpen door de bril van functioneren en leren: Voorbeeld van leerpraktijk jeugd en ouderen (rapport). Zorginstituut Nederland

Hoeve, A., Van Vlokhoven, H., Nieuwenhuis, L., & Den Boer, P. (2021). Handboek beroepsgerichte didactiek. Pica.

Up-do-date blijven?

Ontvang onze nieuwsbrief

Schrijf je in
0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *