Tijdens een assessorentraining vond het volgende gesprek plaats tussen twee deelnemers. De eerste is docent Nederlands de tweede is een praktijkopleider van een bakkerswinkel.
“Ik vind het moeilijk dat de praktijkopleiders zelf bepalen wat ze het belangrijkste vinden. Vaak zijn dat punten die helemaal niet terugkomen in de criteria die vanuit school worden meegegeven.”
“Ja, ik vind dat nogal logisch, wij zien die student het hele jaar. Ik weet echt wel wat er belangrijk is binnen ons bedrijf en hoe goed die student dit al kan.”
“Maar vanuit school wordt het curriculum bepaald en daar moet de praktijkopleider zich ook aan houden.”
In deze blog gaat het over de manier van begeleiden op de werkplek. Hierbij zijn ook de twee rollen zichtbaar zoals in het gesprek hierboven. Ten eerste de school, zij faciliteren een belangrijk deel van het leerproces. Daarnaast de praktijkopleider. In deze tweede blog van de JUNI-reeks over werkplekeren ga ik in op de begeleiding óp de werkplek en presenteer ik een aanpak voor werkplekbegeleiders om dat effectief te doen.
Mijn collega Koen zal over twee weken in zijn blog dieper ingaan op het beoordelen van werkplekleren.
Hoe leert een student op een werkplek?
Volgens Hoeve, A., van Vlokhoven, H., Nieuwenhuis, L. & Den Boer, P. (2021) is het effectief leren op een werkplek of stage nauw verbonden met de echtheid van de praktijkervaring. Denk bijvoorbeeld aan klantcontact of het behandelen van echte patiënten. In de praktijk leert een student kennis, vaardigheden en een beroepshouding. De theorie lukt nog wel van achter een laptop, maar de vaardigheden en beroepshouding wordt het best geleerd door de ervaring op te doen in een authentieke situatie. De student ervaart hoe het is om straks na het behalen van een diploma echt in deze situatie terecht te komen en leert daarin te functioneren.
Daarnaast is er de brug te maken tussen de theorie en de praktijk. De theorie kan in een boek geleerd worden, de toepassing niet. Op een goed begeleide werkplek wordt de theorie aan de praktijk gekoppeld. Dit vraagt afstemming tussen de werkplek en school.
Functioneel samenspel in de driehoek
Om studenten goed te begeleiden op de werkplek is er een functioneel samenspel tussen drie partijen: de student, de opleider en de werkplek (Virtanen, Tynjälä & Eteläpeltoa, 2014). In de praktijk zien we dat dit samenspel niet altijd even functioneel verloopt.
De relatie tussen de student en de opleiding is een van de meest bekende. Denk hierbij aan stagebezoeken, terugkom-momenten op school en voortgangsgesprekken. Het contact vindt altijd tussen docent en student plaats.
De relatie tussen de werkplek en de opleiding kenmerkt zich door de kwaliteit van de samenwerking en afstemming. Wat opvalt is dat deze communicatie vaak voornamelijk plaatsvindt vanuit de opleider richting de werkplek, terwijl wederkerigheid en afstemming het leerproces van de student versterkt (Van der Veer e.a., 2014).
De relatie student en werkplek tussen is minder vast gedefinieerd. Vaak omvat het de volgende begrippen: coachen, begeleiden, modeling maar ook gesprekken op de werkvloer. De kwaliteit van de begeleiding en dus van het leerproces is sterk wisselend en staat of valt met de praktijkopleider op de werkplek (Nedermeijer e.a., 2010; Nieuwenhuis e.a, 2011).
Aanpak voor begeleiding op de werkplek
Blokhuis schreef in 2007 een overzichtelijke aanpak voor de begeleiding op de werkplek die bestaat uit vier fases:
Fase 1: oriënteren op de taak
- Kies samen een taak uit die de student zou willen leren.
- Bespreek hoe de student de taak deze taak (beter) wil leren uitvoeren.
- Stel vast wat de student al weet vanuit zijn beginsituatie en wat de student (beter) wil leren kunnen.
- Bespreek met de student hoe hij/zij deze taak in de vingers krijgt.
Fase 2: voorbereiden op uitvoering van de taak
- Bereid samen met de student de taak voor.
- Zorg dat alles voorhanden is, zodat de student de taak kan uitvoeren. Denk hierbij aan de situatie waarin de student leert en de materialen die hij daarvoor nodig heeft.
Fase 3: toezien op uitvoeren van de taak en nabespreken
- De werkplekbegeleider houdt toezicht op de student tijdens het uitvoeren van de taak.
- De taak wordt direct na uitvoering nabesproken.
- Samen met de student worden de volgende noodzakelijke stappen vastgesteld.
Fase 4: verder bekwamen
- De student krijgt de opdracht om de taak nog minimaal 2 keer uit te voeren op korte termijn. Hier krijgt de student feedback op de groei die hij door maakt in dit proces. Vervolgens begint de loop weer bij fase 1.
Een praktijkopleider op de werkplek kan bovenstaand schema als houvast gebruiken tijdens de vele uren die de student maakt op deze plek. Om die begeleiding verder goed vorm te geven is afstemming met student en met de opleiding van groot belang. Dit vraagt van een praktijkopleider een vergelijkbare betrokkenheid als die van een student bij zijn werkplek.
De dialoog tussen de praktijkopleider en de docent Nederlands zoals ik hierboven schetste, zou vanuit dit perspectief dus veel vaker plaats moeten vinden. Mede daarom stel ik bij assessorentrainingen die ik verzorg altijd voor om een mix te maken tussen schoolassessoren en praktijkopleiders. Op deze manier wordt het belang van de goed functionerende driehoek zichtbaar.
0 reacties