Een peiling vanuit Vlaanderen met de app TeacherTapp (14 maart, 1394 respondenten) laat zien dat motivatie momenteel de grootste uitdaging is bij studenten.
Wat is er vanuit de praktijk en de wetenschap bekend over het stimuleren van motivatie en het vergroten van betrokkenheid? Hieronder de 10 belangrijkste inzichten waar je morgen een start mee kunt maken.
1. Een positieve relatie ten opzichte van je student én de leerstof
Vanuit een goede relatie tussen zowel de student als de leerstof is het mogelijk om het “dilemma leerstof-relatie” te hanteren (Baumeister, 2016). Het lijkt soms of je als docent moet kiezen tussen een positieve relatie of het volbrengen van je programma. Niets is minder waar. Als je kiest voor één van de twee aspecten gaat de kwaliteit van het leerproces naar beneden. Zorg dus dat je beide aspecten voldoende aandacht geeft. Het bij de groep terugleggen van je dilemma en samen zoeken naar mogelijkheden om het dilemma te hanteren, werkt vaak beter dan dat je zelf een keuze maakt voor één van de mogelijkheden.
2. Zorg dat je betrouwbaar en voorspelbaar bent
Zekerheid en voorspelbaarheid (en het gevoel hebben van eerlijkheid) zijn belangrijke elementen voor studenten om zich te binden aan jouw onderwijs (Rock, 2014). Studenten willen antwoord kunnen geven op 4 belangrijke vragen:
- Wat wordt er nu van mij verwacht?
- Hoe ziet het grotere geheel van de onderwijseenheid eruit?
- Wat hebben we de vorige keer gedaan en hoe sluit ik daar nu bij aan?
- Waar kan ik hulp krijgen als het niet lukt?
Zorg er dus voor dat deze elementen herkenbaar terugkomen. Ook het directe instructiemodel (Hollingsworth et al., 2021) biedt veel aanknopingspunten om deze duidelijkheid en voorspelbaarheid te bieden.
3. Zorg voor een positieve mindset ten opzichte van de mogelijkheden van je student
Hoge verwachtingen hebben van je studenten vanuit een mindset dat ze het gaan leren stimuleert het leren en de betrokkenheid. Bied de leerstof aan door middel van het stellen van heel veel vragen en de betrokkenheid van studenten neemt enorm toe (Rosenthal & Jacobson, 2003; Voerman & Faber, 2021). Bewaar je aanwijzingen en uitleg dus tot na het stellen van de inhoudelijke vragen. Op basis van de antwoorden van studenten kun jij verder uitweiden en verdiepen. Voorbeeldvragen die je kunt gebruiken zijn:
- Wat is kenmerkend aan x?
- Hoe verhoudt x zich tot y?
- Welke tegenargumenten heb jij voor x?
- Waarom is x een goed voorbeeld van z en niet voor y?
4. Zorg voor een positieve sfeer in de groep
Positieve groepsvorming geeft studenten het gevoel van binding (Bakker-de Jong & Mijland, 2016; Onzenoort, 2010). Studenten vallen eerder uit het onderwijsproces wanneer zij de sfeer in de school of groep negatief beoordelen. Aandacht voor positieve groepsvorming bevordert de betrokkenheid van studenten. Veel verschillende werkvormen met wisselende interacties maakt bijvoorbeeld dat studenten positiever over elkaar oordelen wat bijdraagt aan de sfeer in de groep.
5. Zorg voor een haalbaar programma
Het gevoel van hopeloosheid (“dit ga ik nooit redden”; “dit is veel te veel”) leidt tot minder betrokkenheid. Hopeloosheid is een sterk deactiverende emotie in het leerproces. Bovendien blijkt dat studenten eerder uitvallen wanneer het programma veel te vol is en zij keuzes moeten maken in concurrerende leereenheden (Berkel & Bax, 2016; Onzenoort, 2010; Pekrun et al., 2002).
6. Zet coöperatieve werkvormen in
Uit een recente meta-analyse blijkt dat coöperatieve onderwijsvormen de motivatie en betrokkenheid van studenten stimuleren (Sugano, S.G & Mamolo, L.A., 2021).
Opdrachten waarbij de studenten wederzijds afhankelijk zijn, ze een gedeeld probleemveld verkennen, samenwerkingsvaardigheden belangrijk zijn en naast ook groepswerk ook aandacht is voor individuele aansprakelijkheid, zijn hierin belangrijk.
7. Zorg voor leerdoelen in plaats van prestatiedoelen
Prestatiedoelen (“ik wil alle studiepunten halen”) hebben de neiging tot oppervlakkig leren vanuit extrinsieke motivatie. Doelen gericht op leren (“ik wil begrijpen hoe x of y werkt”) leiden tot meer intrinsieke motivatie en diep leren. Formuleer je leerdoelen zo veel mogelijk als echte leerdoelen en minder als prestatiedoelen (Dweck & Leggett, 1988; Kover & Worrell, 2010).
8. Zorg dat studenten succeservaringen hebben in de leertaken
Een van de belangrijkste elementen om je inspanning vol te houden is het ervaren van succes. Succes leidt tot het gevoel het (de kennis, de vaardigheid, het beroep) onder de knie te kunnen krijgen. Op basis van succeservaring zijn studenten geneigd om door te zetten, inspanning te verrichten en tegenslag te overwinnen (Kirschner & Hendrick, 2020). Als jij vraagt aan studenten om een perfecte uitsmijter te maken voor de gasten in het restaurant, zijn de studenten apetrots wanneer ze een compliment krijgen van diezelfde gasten. Reken maar dat zij het volgende gerecht ook goed proberen te maken.
9. Zorg dat je ook verrassende elementen hebt in je lessen
Naast voorspelbaarheid is het voor onze hersenen ook fijn om af en toe verrast te worden. Alertheid neemt toe wanneer er verrassende elementen in het onderwijs ervaren worden. Door het aanwakkeren van de alertheid neemt het leren en de betrokkenheid toe: de hersenen staan aan (Van Cranenburgh, 2016).
10. Zorg dat studenten iets te kiezen hebben
Vanuit het meest geciteerde werk van Ryan & Deci (Ryan & Deci, 2000) over de self-determination theory is het stimuleren van autonomie als belangrijk element beschreven. Autonomie die passend is bij de verantwoordelijkheid die de student aankan. Zorg in je onderwijs voor keuzevrijheid, autonomie en verantwoordelijkheid bij de student. Dit klinkt makkelijk maar goed inschatten van de autonomie waar de student verantwoordelijkheid voor kan nemen is nog niet zo eenvoudig. Voor je het weet is teveel keuzevrijheid ondermijnend aan de motivatie van de student (De Bruyckere et al., 2021). Jouw proces begint bij het inschatten van de autonomie die ze aankunnen. Vervolgens evalueer je de mate van begeleiding die je geeft en maak je een vervolgkeuze in nog iets meer of ietsje minder vrijheid voor de studenten. Deze cyclus van formatieve evaluatie zul je steeds opnieuw moeten doorlopen om het juiste niveau van zelfstandigheid aan de student te geven.
Wil jij een inschatting maken van jouw eigen vaardigheden in motivatie-stimulerend gedrag én wil je weten hoe je studenten hier over denken? Download dan hier een vragenlijst die je zelf en je studenten kunnen invullen om te meten in hoeverre jij bovenstaande 10 punten integreert in je onderwijs.
Ik ben benieuwd naar jouw resultaten!
Goede tips en heldere adviezen. Bedankt.
Dank voor je reactie, Bert. Aanvullingen zijn altijd welkom.
Ik ben het voor het overgrote deel met je eens, eigenlijk zelfs volledig. Wel maak ik een kanttekening bij punt 7, waar je zegt:
“7. ZORG VOOR LEERDOELEN IN PLAATS VAN PRESTATIEDOELEN
Prestatiedoelen (“ik wil alle studiepunten halen”) hebben de neiging tot oppervlakkig leren vanuit extrinsieke motivatie. Doelen gericht op leren (“ik wil begrijpen hoe x of y werkt”) leiden tot meer intrinsieke motivatie en diep leren.”
Het gaat inderdaad niet om de puntjes maar om het inzicht, maar je kunt het werken aan inzicht wel stimuleren door puntjes te laten scoren. Ik gaf de studenten iedere week een opdracht mee waarvan ze de uitwerking uiterlijk een week later digitaal bij mij moesten inleveren. Per opdracht konden ze scoren op de schaal van 1 t/m 10, en de optelsom van de scores was – pakweg – de helft van de totaal te behalen score; de andere helft was ofwel een eindwerkstuk ofwel het tentamen, al naar gelang. Ik garandeerde dat ik alle inzendingen steeds binnen een week van commentaar en beoordeling voorzag, met toelichting. Scoorde een student voor zo’n deelopdracht een 6 maar zag ik welke mogelijkheden hij had laten liggen voor een hogere score, dan wees ik daarop: “Je hebt bij het beantwoorden van deze vraag het door auteur x aangereikte model helemaal buiten beschouwing gelaten ! Betrek dat model er alsnog bij en herzie dan je antwoord (cq analyse, verklaring etc.).” Dus ik bood de kans om de score nog te verbeteren. Die kans werd vrijwel altijd gegrepen.
Mijn ervaringen hiermee:
1 Studenten vonden het uitstekend dat ze ook tijdens de cyclus van de cursus aan hun eindresultaat konden bouwen.
2 Ook waardeerden ze de mogelijkheid tot verbetering. Dat zette inderdaad aan om tot grotere diepgang te komen.
3 Het werken met scores, “puntjes”, een extrinsiek motivatiemiddel, blijkt dus een opstap te kunnen zijn tot grotere diepgang en meer betrokkenheid, dus tot intrinsieke motivatie.
4 Niet alleen studenten moeten en kunnen gemotiveerd worden; de docent moet en kan dat evenzeer. Waardering van studenten motiveert de docent, en die heeft dat ook nodig. Ik werkte me populair gezegd rot om alle werkstukken steeds op tijd beoordeeld te kunnen retourneren, een kwestie van discipline, maar ik kreeg genoeg motivatie om dat vol te houden doordat de studenten positief reageerden. Een voorbeeld van een vliegwieleffect volgens mij.
5 Te vaak wordt, zeker door allerhande onderwijskundigen, gepolariseerd tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. Mijn idee is dat je aan allebei moet en kunt werken. Je kunt insteken bij extrinsieke motivatie, lokkertjes in de vorm van te scoren puntjes. Volsta je dan niet met alleen maar cijfertjes (“6”) maar geef je ook uitleg EN de mogelijkheid tot verbetering (waardoor het alsnog een “7” kan worden of, wie weet, zelfs een “8”), dan werk je ook aan intrinsieke motivatie.
Terecht wijs je op het belang van coöperatieve werkvormen. Ik liet de studenten niet solo hun uitwerkingen insturen maar in groepjes van twee tot vier, met een voorkeur voor drie. Ze vertelden mij vaak dat ze binnen hun groepje intensieve discussies over de opdrachten hadden gevoerd. En voor mij werd de correctielast een stuk lichter.
Nb 1: Ik schrijf dit in de verleden tijd, want ik ben inmiddels ruim 72 en al jaren gepensioneerd. In mijn 41-jarige loopbaan als docent in het hoger onderwijs heb ik wel vele jaren zo gewerkt als hier beschreven. Ik kijk er nog steeds met een zekere voldoening op terug. Nu werk ik nog met studenten, maar als freelancer, in de begeleiding van afstudeerprojecten. Dan gaat het nooit om groepen studenten maar alleen om enkelvoudige individuen. Maar ook in dat werk ervaar ik het belang van intensief communiceren en continu opbouwend-kritisch tot verbetering stimuleren.
Nb 2: Sommige leidinggevenden hadden wel moeite met mijn werkwijze, al kon ik steeds wijzen op zeer positieve evaluaties door studenten. “Je moet intrinsieke motivatie stimuleren en dus niet met extrinsieke prikkels werken”, zei er zo een. Ik kon praten tot ik erbij neerviel om te laten zien dat dat een schijntegenstelling is, maar de onderwijskundig nogal doctrinair ingestelde mevrouw wist zeker dat het niet deugde wat ik deed. Jammer maar helaas.
Beste Peter,
Dank voor je uitvoerige en heldere betoog. Ik kan me er alleen maar bij aansluiten. Motivatie is geen proces van 0 of 1 maar eerder van 0 tot 10. Kortom van geen motivatie tot volledig autonoom gemotiveerd. Besef ontwikkelen dat er gewerkt moet worden begint soms bij extrinsieke prikkels van het geven van cijfers. Wel erg mooi om te zien dat je er kwalitatieve informatie aan koppelt. Wanneer studenten gaan inzien dat ze meer gaan begrijpen door de opdrachten te maken, hoop ik dat ze uiteindelijk meer intrinsiek gemotiveerd raken.
Nogmaals dank voor je bevlogen reactie.